War Jesus Caesar? – Heroriëntatie


Nederlandse vertaling van «War Jesus Caesar?»
Tussenhoofdstuk

© 1999 Wilhelm Goldmann Verlag, München
in der Verlagsgruppe Bertelsmann GmbH

Ex Germanica in Batavam linguam transtulit Tommie Hendriks


redi ad samenvatting
redi domum
Excursie
__________________________________
Heroriëntatie

p. 117–121

Alvorens we ons in de details van een Caesar-Jezus vergelijking verdiepen, ligt het voor de hand na te gaan of Caesar een echte god was en niet een would-be god á la Caligula of Nero. Was hij namelijk geen echte god dan zou een van hem afgeleide Jezus nauwelijks betekenis hebben. Omgekeerd moeten wij checken of Jezus werkelijk een mens van vlees en bloed was. Want wás hij dat, dan zouden mogelijke parallellen ook niet veel te betekenen hebben. Hun betekenis zou dan liggen op het niveau van die welke tussen Caesar en Alexander of zelfs Napoleon zijn vast te stellen

    [Daar het niet dwingend is de uiteenzettingen in deze Excursie te lezen vóór het volgende hoofdstuk, kan de ingewijde of gehaaste lezer haar voorlopig overslaan en alleen de samenvatting aan het eind ervan doornemen, om dan later, zonder de draad te verliezen, eventueel op de hier behandelde stof terug te komen.]

Was Divus Iulius een echte God?

Divus Iulius was geen ondergeschikte god, maar gelijkgesteld aan de allerhoogste: Jupiter. Derhalve was hij een officiële Romeinse rijksgod. De bronnen laten daarover geen enkele twijfel bestaan. Reeds de senaatsbesluiten, die, na de slag bij Munda in Spanje nadat ook de laatste aanhangers van Pompeius definitief verslagen waren, ter ere van Caesar werden vastgesteld, gingen, ook voor Romeinse begrippen, elke maatstaf te boven:

    „Daarop ijlde Caesar naar Rome. Als de grote overwinnaar in alle burgeroorlogen was hij gevreesd en gevierd als niemand tevoren; daarom verzon men om zijnentwille allerlei buitensporige eerbewijzen, zelfs bovenmenselijke: offergaven, feesten, wijgeschenken en standbeelden in alle tempels en op alle pleinen en dit in elke provincie, bij ieder volk en bij alle met Rome verbonden koningen. De inscripties op de standbeelden waren veelsoortig; bij sommige droeg hij een eikenkrans, als Redder van het Vaderland. Naar oud gebruik immers, plachten de gereddenen hiermee de persoon aan wie zij hun behoud dankten, te onderscheiden en te huldigen. Hij werd tot Vader des Vaderlands uitgeroepen en gekozen tot dictator voor het leven en tevens tot consul voor een periode van tien jaar. Ook behoorde zijn lichaam geheiligd en onschendbaar te zijn en hij diende zijn staatsaangelegenheden op een troon van goud en elpenbeen af te handelen; voorts zou hij zelf steeds in het volle ornaat van de triomfator mogen offeren en moest de stad elk jaar de dagen van al zijn overwinningen vieren; priesters en priesteressen zouden om de vijf jaar algemene gebedsdiensten voor hem af kondigen en de ambtsdragers moesten direct na hun aanstelling een plechtige eed afleggen, dat zij zich tegen geen enkele beschikking van Caesar zouden verzetten. Ter ere van zijn geboorte werd de maand Quintilis in Iulius omgedoopt; verder werd besloten voor hem als voor een god talrijke tempels op te richten, waaronder een gemeenschappelijke tempel voor Hem en de Clementia (de Mildheid, de Genade), hand in hand afgebeeld. Als heerser vreesden zij hem ten zeerste en smeekten hem gedurig en geestdriftig, dat hij zich aan hen immer mild en genadig zou betonen. Er waren er ook die hem zelfs koning wilden heten, totdat hij daar zelf over vernam en het met dreigementen verbood, omdat die naam godslasterlijk was en door het voorgeslacht vervloekt. De pretoriaanse cohorten die hem al vanaf de oorlogen als lijfwacht hadden gediend dankte hij af en hij verscheen in het openbaar alleen nog maar met de gebruikelijke bedienden… Hij begenadigde ook zijn vijanden en verleende promotie aan velen die hem gewapend hadden bevochten…“ (Appianus BC 2.106-8)

Deze eerbewijzen, waartoe bij zijn leven werd besloten en die voor een deel zich direct deden gelden, werden na zijn dood eerst recht werkzaam, helemáál toen het Driemanschap over de moordenaars beslissend had gezegevierd. Alle behielden hun betekenis, sterker nog: het geweld dat hem werd aangedaan, de weigering van het volk zijn vermoording te accepteren, bezegelden dit eerbetoon, zijn titel en cultus voor de eeuwigheid: Dictator perpetuo betekende voortaan niet enkel maar "voor het leven", doch "voor altijd". Zelfs het feit dat hij geen koning had willen worden, droeg ertoe bij dat hij het koninkrijk in de andere wereld verwierf. Zoals vroeger Osiris, Minos en Zeus, verwierf hij nu het gericht in het hiernamaals en van daaruit zelfs het gericht van deze wereld:

    „Later richtte het volk op het Forum een bijna twintig voet hoge zuil op, een zuil uit één stuk, van Numidisch marmer met daarin gebeiteld: parenti patriae, "Aan de Gewinner [verwekker/vader] van het Vaderland". En nog lange tijd nadien brachten de mensen offers bij deze zuil, deden er plechtige geloften, en beslechten daar hun geschillen onder het afleggen van een eed op Caesars naam.“(Suetonius Jul. 85)

De plek betekende bovendien onschendbaarheid en diende als toevluchtsoord voor alle vervolgden, want een ieder genoot daar het recht op asiel. En dit gold niet alleen in Rome, maar in het gehele rijk en in de bevriende landen, overal waar een zuil of een standbeeld van Divus Iulius stond.
Deze zuil op het Forum stond op de plaats waar het lichaam van Caesar was verbrand. Daar kwam later de tempel, die Octavianus voor zijn adoptievader oprichtte. Die tempel zou model staan voor alle andere, caesarea genoemde tempels in en buiten het rijk.
De cultus van Divus Iulius verspreidde zich, in het oosten zowel als in het westen, systematisch na de vrede van Brindisium en de verdeling van het Rijk onder Antonius, Lepidus en Octavianus. Alle drie hadden daar belang bij. Antonius als flamen Divi Iulii, als hogepriester van de god, Octavianus als Divi Filius, als de zoon van de god. Lepidus, tenslotte, zorgde in Afrika, als opvolger van Caesar in het ambt van pontifex maximus, voor de religieuze binding. De cultus diende niet alleen de belangen van het Driemanschap van dat moment, maar representeerde ook in religieuze vorm de eenheid van het rijk.
Later bouwde Octavianus, toen hij Antonius had uitgeschakeld en Augustus werd, in plaats van caesarea augustea, waarbij hij voor een deel oorspronkelijke caesarea tot augustea omvormde. De cultus van Divi Filius en die van Divus Iulius versmolten met elkaar.
Dat de cultus daadwerkelijk het gehele rijk omspande, bewijzen de archeologische vondsten. Zoals te verwachten bedreef men de cultus het ijverigst, daar waar Caesars aanwezigheid des te markanter was geweest: bij voorbeeld in Gallië, vooral in de Cisalpina en de Narbonensis, in Alexandria, in Antiochia. In de voorste linies stonden natuurlijk de over het hele rijk uitwaaierende koloniën van zijn veteranen. Maar ook de steden waar de lieden van het Driemanschap het actiefst waren geweest: b.v. Philippi, Perusia, Ephesos etc.
Het diepst geworteld was de cultus daar waar de ijverigste onder de socii et amici populi romani de rijksgrenzen moest verdedigen, bij Herodes de Grote: in Caesarea, Samaria, Galilea, Dekapolis, Gaulanitis, Koilesyrië. Herodes, van naam zelf een Iulius omdat zijn vader Antipatros als dank voor de hulp in de Alexandrijnse oorlog door Caesar geadopteerd was, werd door het Driemanschap tot koning van Judea benoemd, hoewel – of misschien juist omdat – hij geen jood was (zijn vader was van geboorte een Idumeër, zijn moeder, een Arabische prinses, Nabateër). Om de belangen van Rome tegen de daar aanwezige nationalisten te verdedigen, werden hem, eerst door Antonius, later door Augustus, talrijke legioenen ter beschikking gesteld. Wanneer de veteranen waren uitgediend stichtte hij voor hen, naar het voorbeeld van Caesar, koloniën waaruit uit hij later zijn rekruten wierf. Het middelpunt van deze koloniën vormde natuurlijk de tempel van Divus Iulius, het caesareum: zijn hoofdstad, de voormalige Stratonstoren, doopte hij welbewust in Caesarea om, zoals ook Samaria in Sebaste, Grieks voor Augustea. In het territorium van Herodes vindt men ook een stad Iulias – later onder Augustus in Livias omgedoopt – een Caesarea Philippi en, onder zijn opvolgers, een Tiberias. In Jeruzalem daarentegen heette de verdedigingstoren Antonia. Toen Herodes stierf – en nog vanaf zijn sterfbed de Romeinse adelaar tegen religieuze fanatici moest verdedigen – bestond zijn leger – en voorheen bij tijd en wijle ook zijn lijfwacht – uit Thracische en Gallische legionairs alsook uit Germaanse ruiters: lieden die zelf, of wier vaders, onder Caesar of Antonius hadden gediend en die beslist geen andere god kenden dan die ene Divus Iulius.
Onder de keizers die Augustus opvolgden werd de cultus van Divus Iulius verder aangemoedigd, interessant genoeg juist in die tijden waarin de keizercultus zijn grootste weerstand ondervond: b.v. onder Tiberius, die zelf niet vergoddelijkt wilde worden, of onder Caligula, die zichzelf al tijdens zijn leven tot god verhief, vermoord werd en de damnatio memoriae moest ondergaan. En zo was het met name Vespasianus, zelf een atheïst, die na de vermoording van Nero en het uitsterven van het iulisch-claudische huis, de systematische vernieuwing en promotie van de Divus Iulius cultus bewerkstelligde. Merkwaardig genoeg riep men Vespasianus juist daar tot keizer uit, waar Herodes had geheerst: in Judea.
De cultus van Caesar was een Factum, een onloochenbaar feit, dat stond als een huis. Want, zoals Suetonius het zei, was hij onder de goden opgenomen, niet slechts door de afkondiging van een senaatsbesluit, maar ook en juist omdat het volk daar heilig van overtuigd was. Aldus was zijn cultus minder een voorloper van de keizerscultus dan een toevlucht voor de tegenstanders daarvan.

Probleem: waar is deze cultus gebleven?