Vrij Nederland – Thomas von der Dunk


[ redi ad Echo ]

Deutsch · Italiano · Français · English


Vrij Nederland – 6 april 2002 – nummer 14
de Republiek der Letteren – p.66–69

ESSAY – De overeenkomst tussen Brutus en Judas

Bom onder het christendom

[ pagina 66; pagina 67; pagina 69 ]

De afgelopen weken stonden in het teken von het passieverhaal. Maar wás het lijden van Christus wel het lijden von Gods zoon? Was Jezus misschien dezelfde als Julius Caesar? Francesco Carotta maakt dat aannemelijk.

door THOMAS von der DUNK (CV, pub.) – illustratie WILLEM van MALSEN

Er is een aantal beladen thema’s uit de Oudheid waarover historici en gepassioneerde leken elkaar al vele jaren in de haren vliegen: het Troje van Homerus, de ligging van Ithaca, het lineair A uit Kreta, het bestaan van Atlantis en de herkomst van de Etrusken. En: de historiciteit van Jezus Christus. Als het om deze onderwerpen gaat hebben geleerden zich elk in eigen schuttersputjes ingegraven van waaruit geen werkelijk intellectueel contact met het andere kamp meer mogelijk is. Met gelijk of ongelijk van een bepaalde opvatting vallen inmiddels hele wetenschappelijke reputaties.

War Jesus Caesar? Was Jezus Christus in feite niemand anders dan Julius Caesar? Achter deze intrigerende en provocerende titel verbergt zich een doorwrochte en rijk geannoteerde studie van de Italiaanse filosoof en linguïst Francesco Carotta. Als het boek ook maar een kern van waarheid bevat, legt het een bom onder tweeduizend jaar christendom.

Als we de ware gelovigen, die het woord van de vier evangelisten absoluut opvatten, buiten beschouwing laten, dan blijft er, sinds Ernest Renan in 1862 in zijn Vie de Jésus openlijk de goddelijkheid van Christus betwijfelde, voor serieuze classici, historici en theologen nog voldoende discussiestof over om het fundamenteel met elkaar oneens te zijn. Als een buitenstaander dan komt met een nog veel wilder klinkende theorie, sluiten – hoe menselijk! – al die wetenschappers, die zelf niet op dat verbluffende idee zijn gekomen, krampachtig de rijen. Want als dát waar is, dan kunnen tientallen jaren van eigen studie in de prullemand.

Was Jezus Christus Julius Caesar? JC=JC? Was, om de strekking van Carotta’s betoog preciezer te formuleren dan de titel van zijn boek doet, het christendom niets anders dan een verbasterde vorm, een op misvattingen gebaseerde, verfomfaaide kopie van de cultus ter ere van Divus Julius, de na zijn dood vergoddelijkte Julius Caesar? Is het passieverhaal terug te voeren op een verkeerd begrepen versie van een Vita Caesaris over de laatste dagen van deze dictator en pontifex maximus (opperpriester) van Rome, die eveneens bekendstond om zijn mildheid en gevierd werd als een weldoener van het volk? Dat klinkt ronduit idioot. Maar Carotta draagt voor deze stelling tal van bewijzen aan. En hoewel zij niet alle direct kunnen overtuigen en veel van zijn beweringen nieuwe vragen oproepen, weet hij alles bijeen toch plausibel te maken dat het zo geweest en gegaan zou kúnnen zijn. Verder kan men in dit stadium nog niet gaan. Een revolutionaire these verdient allereerst uitvoerige toetsing door gedegen onderzoek.

Carotta’s bewijsvoering stoelt bovendien verregaand op een filologische argumentatie, waarvan een afgewogen beoordeling slechts is weggelegd voor vakgenoten die over kennis van het Latijn, het Grieks, het Syrisch en het Aramees beschikken. Zijn betoog is doorspekt met vergelijkingen tussen citaten uit de vier evangeliën en contemporaine levensbeschrijvingen van Caesar. De kern ervan is dat het gaat om begrijpelijke fouten bij het vertalen en vertellen, en om logische verschrijvingen en misinterpretaties door de evangelisten en hun voorlopers. Die waren, is Carotta’s aanname, niet altijd in alle relevante talen even goed onderlegd. Daardoor waren zij geneigd om een hen onbekend woord in een vreemde taal voor een bekend woord in diezelfde taal aan te zien, of zo’n onbekend woord als een sterk gelijkend bekend woord uit de eigen taal te lezen. Concrete zaken konden daarbij snel overdrachtelijk worden opgevat, en omgekeerd.

Bovendien werd er zonder enige interpunctie en alleen in hoofdletters geschreven, in verschillende alfabetten, met alle woorden aaneen, vol afkortingen en zonder lidwoorden, terwijl zowel spelling als leesrichting varieerde. Mogelijkheid voor verwarring te over. Daardoor kon het makkelijk gebeuren dat Romeinse eigennamen die tegelijk eigenschappen betekenen, alleen als die eigenschappen werden geïnterpreteerd zodra de historische personen zelf uit het geheugen verdwenen waren. Denk aan een huidige krantenzin als ‘een blik in de politieke keuken van premier Kok op het Catshuis’. Over honderd jaar kan een buitenlander met een beetje kennis van het Frans en het Nederlands die, als hij ‘politique’ en ‘politesse’ door elkaar haalt, zeer wel begrijpen als ‘een visie op de gecultiveerde kookkunst van de chef-kok van het Catshuis’. (Misschien is dat tegen die tijd inderdaad in een uitspanning veranderd.)

Iedere historicus die weleens in een archief halfleesbare krabbels in een vreemde taal heeft moeten ontcijferen, weet hoe snel hij ernaast kan zitten, en de evangelieschrijvers waren beslist geen academisch geschoolde historici. En juist onder de mensen die eerst door Caesar werden bestreden en later van hun politieke dwalingen genazen, kwamen zulke dubbelzinnige eigennamen meermalen voor. Metellus, Clodius, Caecilius – De Verminkte (metellus als mutilus verstaan), De Manke, De Blinde: daar heeft u, na enige metamorfosen, de vele gebrekkigen die door Jezus (fysiek) werden geheeld.

Wat Carotta daarnaast aan aanwijzingen op cultuurhistorisch gebied voor zijn these te berde brengt, is eveneens opmerkelijk. Veel is gebaseerd op circumstancial evidence, maar die is van een zodanige omvang, dat het om meer dan toeval lijkt te moeten gaan. Zo is de gehanteerde symboliek sterk verwant. En er bestaat een reeks van sterk op elkaar lijkende plaats- en persoonsnamen die zowel bij Caesar als Christus een rol hebben gespeeld. De levensloop en het levenseinde van beiden vertonen, inclusief het verraad door een ‘discipel’ (Judas als nieuwe Brutus), tal van parallellen, waarbij de belevenissen van Christus als symbolische en gedepolitiseerde vertaling van die van Caesar kunnen worden geïnterpreteerd.

Carotta’s betoog vergt in elk geval een serieuze kritiek en eventuele weerlegging. Bijvoorbeeld door nauwgezet na te gaan of hij zaken die niet in zijn verhaal passen, bewust heeft genegeerd – een bekende neiging van ‘buitenstaanders’ om de door hen ontdekte ‘oplossing’ van een oud raadsel rond te krijgen. In elk geval kan zijn werk niet simpel als dat van een fantast, als van een nieuwe Erich von Däniken worden afgedaan. Daarvoor is het te zeer gebaseerd op gedegen studie van verschillende vakgebieden en talen tegelijk. Bij Carotta zijn de goden ook geen kosmonauten, maar is slechts de sinds tweeduizend jaar door de christenen aanbeden Messias niet een eenvoudige jood uit Palestina, maar de bastaardkloon van een oppermachtige Romein. Men heeft zich in het Vaticaan en in Staphorst gewoon de foute figuur als Heiland uitgezocht – namelijk een fictieve.

Van belang is dat van Caesar wel gedetailleerd de levensloop is overgeleverd, maar geen enkel wonder. Vor Christus geldt juist het omgekeerde. Dit is voor Carotta reden aan te nemen dat we hier met twee spiegelhelften van één biografie te doen hebben. Jezus wordt immers in geen enkele historische bron vóór de evangeliën vermeld. Het oudste evangelie, dat van Marcus, wordt algemeen pas kort na het jaar 70 gedateerd. De gecanoniseerde versie ervan is in het Grieks geschreven, maar veelvuldige latinismen zouden erop duiden dat er uit het Latijn is vertaald. Toeval?

Het staat verder vast dat de cultus van de god Julius vooral in het oosten van het Romeinse Rijk zeer populair was, bij zijn soldaten en hun nazaten. Van deze cultus wordt vanaf het vierde kwart van de eerste eeuw plotseling geen melding meer gemaakt, zonder dat dit verdwijnen als zodanig door toenmalige geschiedschrijvers is gememoreerd. En juist in die tijd duikt even abrupt een nieuwe sekte in de bronnen op. Die wordt aanvankelijk niet als christiani, maar (zo bij Tacitus) als chrestiani wordt betiteld – Christos is Grieks voor ‘De Gezalfde’, Chrêstos voor ‘De Goede’ – een epitheton dat de god Caesar officieel was toebedeeld en op de sokkels van zijn cultusbeelden stond. Toeval? Een verschrijving of symbiose is later, als in Palestina andere uit het jodendom afkomstige voorstellingen van een Messias de uit Rome geïmporteerde Julius-religie binnendringen, snel gemaakt.

Zowel de Romeinen als de joden schreven van oudsher op rollen perkament. Caesar introduceerde – als ideologisch getinte technologische vernieuwing – de veel praktischer, uit ingebonden papyrusbladen bestaande codex, maar de traditie van rollen bleef daarnaast nog lang bestaan. Van de evangeliën is bekend dat zij, in strijd met een even hardnekkige joodse traditie, direct in boekvorm zijn geschreven. Het boek stond al snel symbool voor het christendom: een even ideologische keuze of toeval?

Divus Julius genoot, als een soort van keizerlijke tegengod, vooral populariteit onder degenen die nadrukkelijk weigerden om de regerende keizer van dat moment de vereiste goddelijke eer te bewijzen – zoals ook voor de christenen gold. Toeval? Veel van de heiligdommen van Divus Julius in door Caesar gestichte of naar hem vernoemde steden blijken plotseling in de eerste aan de Verlosser gewijde kerken te zijn veranderd, en Venustempels in dezelfde steden in de eerste Mariakerken: toeval? Caesar beschouwde zichzelf als zoon van Venus, en na de vergoddelijking van Caesar werd Venus dus de moeder gods. Speculatie? Zeker, maar zonder – op zinnige argumenten gefundeerde – speculatie brengt een oud-historicus bij gebrek aan overvloedige bronnen het vaak niet ver.

Door Marcus als uitgangspunt te nemen, komt de auteur namelijk direct tot een aantal opmerkelijke conclusies inzake het lijdensverhaal. De andere drie evangelisten spelen daarbij een aanmerkelijk geringere rol, omdat hun teksten – daarover is vrijwel iedereen het eens – recenter zijn en dus minder authentiek geacht kunnen worden. Marcus tekende nog alleen op wat hij via via had gehoord, met alle tegenstrijdigheden en onduidelijkheden van dien. Bij Mattheus en Lucas is al meer sprake van redactiewerk, van completering en duiding, en voor Johannes geldt dat nog meer. Johannes wordt onomstreden beschouwd als de jongste schrijver van de vier. Hij doet zich vooral kennen als propagandist en romancier, die de hele geschiedenis omwille van de wervingskracht veel mooier, sensationeler en logischer heeft willen maken dan zij is.

Carotta valt vrijwel direct met de deur in huis: de kruisiging was geen kruisging. Dat staat, zo leert hem zorgvuldige bestudering van de bewaarde Griekse tekst, ook nergens letterlijk bij Marcus te lezen. De auteur maakt de terechte opmerking dat wij geneigd zijn om te zien wat we weten, en niet om te weten wat we zien. Dat wil zeggen: de ons vertrouwde voorstelling van zaken over bepaalde gebeurtenissen zorgt er onbewust voor dat wij deze ook automatisch in een beschrijving daarvan terugherkennen, dat wij daar méér in willen lezen dan er feitelijk staat. Concreet toegespitst: het Griekse woord stauroô bij Marcus, dat als ‘kruisigen’ wordt vertaald, betekent, aldus Carotta, letterlijk heel iets anders: het opstellen van palen en latten. Dat kán men, door een bepaalde traditie bevooroordeeld, natuurlijk met veel goede wil als een omschrijving van ‘kruisigen’ interpreteren, maar dat hóéft niet. Met de gebezigde Griekse term zou hier, gezien de rest van de onderhavige zin, veeleer het rondom de dode opstapelen van hout zijn bedoeld – voor een brandstapel.

Voor men nu denkt dat Carotta Jezus levend laat verbranden: volgens de auteur was ‘Jezus’ toen allang dood. Wat namelijk opvalt is dat bij Marcus Jezus geen woord meer uitbrengt nadat hij op de vijftiende van de maand nisan in Gethsemane gevangen is genomen. Ja, bij Johannes volgen nog hele monologen, tot aan het kruis toe, maar zo niet bij de oudste evangelist. Voor de joodse schriftgeleerden antwoordde de anders altijd zo welbespraakte Jezus – ‘In den beginne was het Woord’ – op alle vragen niets meer, afgezien van een kort nietszeggend ‘gij zegt het’. Carotta’s gewaagde veronderstelling is: ‘Jezus’ was toen niet meer in leven – en wel al sinds zijn ‘gevangenneming’. De met het nodige wapengekletter gepaard gaande scène in Gethsemane zou gelijkstaan aan de moordaanslag op Caesar op 15 (!) maart 44 v.Chr. En wat daarna in het evangelie volgt, is een verdraaide weergave van Caesars postume proces (!) en aansluitende lijkverbrandingsplechtigheid, zoals uitvoerig beschreven door Appianus, Suetonius en Cassius Dio. De schriftgeleerden zijn bij hen de senatoren. De patres conscripti, zo stond er in het Latijn. De bron voor een later misverstand? Bij Marcus is er dan ook nergens met zoveel woorden sprake van dat Jezus sinds Gethsemane nog zélf enige voet verzet – hij wordt steeds ‘gebracht’, ‘weggeleid’ en tenslotte naar Golgotha ‘gedragen’. Dat kan, als onderdeel van een bepaalde ceremonie, in beginsel allemaal ook met een lijk.

Er is meer opmerkelijks in dit verband. Caesars lichaam zou tenslotte op het Capitool gebracht worden. Capitool betekent: schedelplaats – net als Golgotha. Bekend is, dat tot de meest in het oog springende elementen van Caesars openbare crematie een groot kruis behoorde dat op de lijkbaar stond, en waaraan een wassen figuur van de vergoddelijkte Caesar was bevestigd. Tevens sprak, volgens goed Romeins gebruik, een acteur – met een masker van de dode voor – uit naam van de dode enige betekenisvolle zinnen uit. Hier heeft men de ‘voorlopers’ van Jezus’ laatste woorden aan het kruis.

Waarom kon een verhaal over Rome zo makkelijk naar Palestina worden verplaatst? Dat kwam omdat in de Romeinse beschrijvingen van Caesars levenseinde plaats en persoon vrijwel steeds in algemene termen worden aangeduid: geen Rome, maar ‘de Stad’, geen Caesar maar ‘de Redder’, ‘de Opperpriester’, ‘Hij’, of – ‘de Godszoon’. Synedrion, zoals het college schriftgeleerden heette, was een term, die ook vaak voor de Senaat werd gebezigd. En Romeinen waren er overal.

Wie verder als enigen bij naam worden genoemd, zijn de joden: die waren er namelijk ook in Rome bij. Maar in een iets andere rol dan in het Nieuwe Testament. Hun donkere inkleuring aldaar is te wijten aan Paulus, die, zoals bekend, het christendom feitelijk heeft vormgegeven. Ook achter Paulus gaat volgens Carotta een historische figuur schuil, en zijn uitvoerig onderbouwde these daarover is niet minder sensationeel. Wie wil weten hoe dat allemaal precies zit, moet Carotta’s studie lezen.


Thomas H. von der Dunk (1961) is architectuurhistoricus, politiek publicist en radio- en televisiecommentator. Hij promoveerde in 1994 aan de Rijksuniversiteit Leiden. Recente publicaties van zijn hand zijn: Das Deutsche Denkmal (1999), De schaduw van het Teutoburgerwoud (2000), Alleen op de wereld (2001) en De vader, de zoon en de geest van Pim (2002).

[ Op het Forum kunt u uw mening daarover geven, ook in het Nederlands: ]

[ forum ]

[ meer weten ]