[ redi ad Echo ]
Trouw, Amsterdam zaterdag 3 november 2007 p.19 de Verdieping religie&filosofie
Debat over documentaire die Jezus als Caesar verkoopt
PAULINE WESEMAN
AMSTERDAM - De Nederlandse vertaling van het boek ‘Was jezus Caesar?’ van de Italiaanse taalkundige Fransesco Carotta deed in 2002 flink wat stof opwaaien. Dat debat laait op nu de documentaire ‘Het evangelIe van Caesar’ in Utrecht in première is gegaan.
De Vara-documentairere van regisseur jan van Friesland is gebaseerd op het boek van Carotta. De Italiaan beweert hierin dat de historische Jezus niet heeft bestaan, maar een historisch overgeleverde vorm zou zijn van Divus Julius. Dat is de rijksgod tot wie de Romeinse heerser Julus Caesar na zijn dood werd verheven
De Leidse hoogleraar Encyclopedie van de rechtswetenschap Paul Cliteur noemde Carotta’s ontdekking in televisieprogramma Buitenhof van ‘hetzelfde belang als de ontdekkingen van Darwin en Galileo, een ontdekking die de beschavingsgeschiedenis op zijn kop zet’.
Cliteur stelde zich voor dat de majesteit in de troonrede om hulp van Caesar zou bidden en dat André Rouvoet voortaan de CaesarUnie zou leiden. Cliteurs mennig werd door vele academici verguisd. Velen deden het boek af als ‘apekool’
Na de première van de Vara-documentaire haasten diverse websites zoals die van de Evangelische Omroep en www.carotta.de zich om erover te debatteren over wat feit is en wat fictie in Carotta’s theorie. Dat gebeurde ook na het verschijnen van Dan Browns ‘De Da Vinci Code’
Bij het Nederlands Bijbelgenootschap nam nieuwtestamenticus Matthijs de Jong het ‘excentrieke’ boek onder loep. Zijn conclusie: „Elke kritische lezer kan zien dat in dit boek de spelregels van de wetenschap met voeten getreden worden."
Als voorbeeld noemt hij Carotta’s uitleg over Jezus’ intocht in Jeruzalem op een ezelsveulen. Carotta vergelijkt deze met de triomftochten van Caesar in Rome. Volgens De Jong doet hij een krom woordspelletje om van het paard een ezel te maken.
Hoogleraar De Jong. „Het is moeilijk te verklaren waarom deze theorie op sommigen een zo sterke aantrekkingskracht heeft. Een pure liefde voor de wetenschap? Maar waarom alle kaarten gezet op deze als wetenschap vermomde fictie? Een drang om christenen te schaden?“ De jood Jezus is niet meer nodig. Het joodse volk ook niet meer. Romeinen en Grieken verzinnen het zelf wel.
NOTA BENE: Met betrekking tot de retorische vragen van nieuw-testamenticus Matthijs de Jong :
… waarom deze theorie op sommigen een zo sterke aantrekkingskracht heeft […] Een drang om christenen te schaden?
Als de recensente alvorens dit te schrijven de documentaire gezien zou hebben daar was immers tijd voor: zie het artikel in het Nederlands Dagblad van dezelfde datum, dat niet toevallig heel anders van aard is zou ze tot haar verbazing gemerkt hebben dat de allereerste zin in de film luidt:
“… in werkelijkheid gaat het om het herontdekken van de echte fundamenten van het christendom, die staan als een huis.”
Nu is het moeilijk te begrijpen waarom het herontdekken van de echte fundamenten van het christendom uitgerekend de christenen zou schaden. Dat moet men ons nog eens uitleggen.
Feit is dat de recensente en haar mentor het niet over de documentaire hebben, en ook niet over het boek, maar over hun fantasieën, dat wil zeggen, over hun paranoia. Waaronder men natuurlijk het meeste lijdt wanneer men het object, dat de paniek teweegbrengt, in het geheel niet bekijkt van de film heeft men helemaal niets gezien en het boek werd slechts doorgebladerd als was het een flipboekje of folioscoop.
Hoe gefundeerd de bezwaren van de incentriekelingen zijn, zullen we op een andere plaats analyseren. Als een voorafje hier alleen iets over het onderstaande, zogenaamd krachtige, haast doorslaggevende argument:
Volgens De Jong doet hij een krom woordspelletje om van het paard een ezel te maken.
Mooi, dat hij ons leert dat een paard geen ezel is hoewel beide tot de familie der Paardachtigen (Equidae) behoren en af en toe onderling paren waaruit muildieren worden geboren: klaarblijkelijk laten ook sommige merries zich bij de neus nemen! Zonder hem zouden we het niet geweten hebben. Dank daarvoor. Misschien kan hij dat ook aan zijn collega’s vertellen, die in het Alexamenos-graffito met alle geweld een ezel willen zien, om het daarmee ‘christelijk’ te maken. Terwijl het onmiskenbaar een paard is, te herkennen aan de korte oren alsmede aan de vorm van de kop en de kromme hals (zie A. Alföldi, „Der iranische Weltriese auf archäologischen Denkmälern“, blz. 28 in Jahrbuch der schweizerischen Gesellschaft für Urgeschichte, vol. 40, 1949/50, pp. 17-34).
Jammer voor hem dat hij ook hiermee demonstreert dat hij het boek slechts heeft doorgebladerd. Op bladzijde 182 en volgende van de Nederlandse uitgave wordt namelijk uit de doeken gedaan dat het “ezelsveulen” een volksetymologische vertaling is van de naam Asinius Pollio, die dezelfde mutatie onderging als bijvoorbeeld de Caecilii, die tot “blinden” werden, of de Claudii, die in “lammen” veranderden. Dat wil zeggen: dergelijke veranderingen behoren tot de systematiek van Marcus. Nu kan men deze verklaring al of niet bijvallen, echter, dát de schrijver, die men, naar het heet, pijnlijk precies bekritiseert, deze uitleg geeft, kan men niet negeren zonder zich te blameren, want het laat alleen maar zien dat men hem niet gelezen heeft. De overhaaste bladeraar is blijven steken bij de eerste opsomming van de opvallende parallellen op bladzijde 41, die ter wille van de rationele werkwijze van het onderzoeksverslag slechts de waarde heeft van een eerste inventarisatie. Hij verkeert zodoende in de waan daar het laatste woord van het onderzoek te hebben gevonden. En dat terwijl de schrijver in de inleiding uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd dat het om een onderzoeksverslag gaat, waarin ook de “Wege, Umwege und Holzwege van de diverse stadia zijn opgetekend”:
Daarbij bewandelde hij verschillende wegen, omwegen en doodlopende wegen, omdat hij uitging van algemeen aanvaarde veronderstellingen, die misleidend bleken te zijn.
Dat betekent dat onze zogenaamd o zo precieze criticus, die voorwendt het boek onder de loep te nemen, niet eens de inleiding heeft gelezen de hierboven aangehaalde uitdrukkelijke waarschuwing bevindt zich namelijk al op bladzijde 11.
En ten slotte met betrekking tot zijn slotwoord:
De jood Jezus is niet meer nodig. Het joodse volk ook niet meer. Romeinen en Grieken verzinnen het zelf wel.
Zoals Suetonius bericht, treurden en rouwden in Rome met name joden bij de bijzetting van Caesar. En ze deden dit opvallend lang:
Suet. Jul. 84: In summo publico luctu exterarum gentium multitudo circulatim suo quaeque more lamentata est praecipueque Iudaei, qui etiam noctibus continuis bustum frequentarunt.
En dat was niet zomaar. Zij waren allang hellenistisch geïntegreerd. En dat betrof niet alleen de Alexandrijnse joden. Het was dan ook geen toeval dat men de TaNaCh in het Grieks had moeten vertalen (Septuaginta). Niet in de laatste plaats voor de joden zelf, die het Hebreeuws niet meer kenden.
Welaan, waar is het probleem nu, behalve dan in het hoofd van de incentriekelingen?
…
Tot zover de recensie. Echter, onze hoogleraar heeft nog twee punten zie http://www.bijbelgenootschap.nl/index.php?id=1304 die de recensente onvermeld liet. Terecht, want ze deugen niet erg, zijn involuut en fungeren als voorwendsels. Maar ter wille van de volledigheid willen we ze hier niet onbehandeld laten.
1) Jezus zou nog in leven zijn geweest, omdat pherein niet alleen dragen maar ook brengen en meevoeren kan betekenen.
Klopt. Alleen, welke betekenis in een gegeven geval de juiste is, wordt door de context bepaald. En die laat zien dat Jezus noch loopt noch spreekt en dat zelfs ene Simon van Cyrene gedwongen wordt zijn kruis op te heffen: van “meevoeren” geen spoor. Blijven over “brengen” of “dragen” en van deze twee heeft de laatste de voorkeur.
Interessant is, dat om zijn doel te bereiken, onze o zo gewetensvolle criticus de context verdoezelt. Dat presteert hij in twee stappen. Eerst schrijft hij:
1. Volgens Carotta was Jezus al dood vóór hij werd gekruisigd. In Marcus 15:22 staat namelijk in het Grieks pherousin, ‘zij droegen’: ‘zij droegen hem tot aan de plaats Golgotha’. Jezus werd naar Golgotha gedragen, want hij was al dood. Volgens Carotta wordt dit bevestigd in Marcus 15:4-5: Jezus zwijgt tegen Pilatus. Daaruit blijkt dat hij al dood was.
Hier heeft hij al Simon van Cyrene en het “opheffen” weggelaten. Maar dat is voor hem nog niet genoeg. Na enige tijd neemt hij het punt weer op:
1. Het Griekse werkwoord pherein, dat in Marcus 15:22 wordt gebruikt, betekent behalve ‘dragen’ ook ‘brengen’ of ‘meevoeren’. Er valt dus niet uit af te leiden wat Carotta eruit afleidt, namelijk dat Jezus vóór de kruisiging al dood zou zijn geweest.
En nu heeft hij ook verzwegen dat Jezus niet spreekt. Dat noemt hij eerlijkheid. Gelukkig hoeft hij zijn geld niet te verdienen met vertalen. Er is immers geen uitgever die hem voor een vertaling, die zo contextvrij verzonnen is, zou betalen. Als beëdigd vertaler zou men hem zelfs allang hebben aangeklaagd wegens verduistering. Maar omdat niemand meer de Griekse tekst controleert, en wij met de canonieke vertaling meer dan vertrouwd zijn, slikken wij het allemaal als zoete koek.
(Opmerking vertaler: de hoofdbetekenis van pherein is ‘dragen’ in al zijn verschijningsvormen: voortdragen, wegdragen, naar boven dragen (= doen ontspruiten van planten), meedragen, aandragen, verdragen (= lijden); voor de specifieke betekenis van “het meevoeren van een persoon” geeft de elfde druk van het door dr. W. den Boer bewerkte woordenboek Grieks-Nederlands van Wolters-Noordhoff maar één bewijsplaats: Mc 15:22.)
2) Longinus zou Caesar niet de dodelijke dolkstoot toegebracht hebben zoals naar hij meent Carotta beweert maar hem in het gezicht hebben getroffen, dus heel anders dan de centurio bij Jezus, die overigens helemaal geen Longinus heet en die hem in de borst stootte.
Tja. Carotta heeft het echter correct weergegeven (blz. 57 van de Nederlandse uitgave):
‘Cassius stiet hem in het gezicht…’
En het klopt dat in de bronnen staat dat de dodelijke wond, de wond in de borst was. Dat heeft Carotta ook correct geciteerd (zelfde bladzijde), en de grootinquisiteur heeft het bij hem gelezen. Alleen, uit de bronnen is niet met zekerheid op te maken wie de dodelijke steekwond heeft toegebracht. Men kent niet eens het precieze aantal steekwonden: 23? 35? Alleen dat het er veel waren staat vast. Echter, in de hele literatuur worden steeds twee hoofdfiguren van de samenzwering genoemd, Marcus Iunius Brutus en Cassius Longinus, wat de numismatiek bevestigt (zie de munten van de ‘liberatoren’ die de dag van de moord, de Idus van Maart, verheerlijken met maar twee dolken, niet met 23 of 35). En daar nu eenmaal Brutus de pech had een naamgenoot te hebben, Decimus Iunius Brutus, die zich als verrader had onderscheiden, Caesars Judas, met wie hij graag verwisseld wordt, bleef als echte moordenaar alleen de andere samenzweringsleider over: Longinus. En diens slag in het gezicht, die immers de grootste belediging vormde zoals iedere maffioso u bevestigen kan, erger dan een dodelijke wond in de borst, die op de een of andere manier nog achtenswaardig blijft die slag vermengde zich in de collectieve verbeelding met de dodelijke slag.
Echter, dat de slag van de centurio Longinus ook niet per se als de dodelijke voor Jezus wordt gehouden, is te zien aan het feit, dat deze slag, op zijn tocht door de iconografische overlevering, heen en weer zwerft, van links naar rechts, en ook aan het gegeven dat men zo nu en dan deze slag interpreteert alsof Longinus slechts wilde vaststellen of Jezus wel echt dood was. Ook wordt in de iconografie, symmetrisch ten opzichte van Longinus met de lans, dikwijls een andere man getoond die een spons met mirre naar het gezicht toesteekt waarmee de relatie tot het gezicht blijft.
Onze o zo precieze vertaler zal waarschijnlijk direct willen tegenwerpen dat de mirre naar de mond wordt gereikt, en niet naar het gezicht, wat echter niet geldt voor het Latijn, waar os, oris allebei betekent, “mond” en “gezicht”. Om de confusie compleet te maken is toevalligerwijs ook de Griekse pendant, prosôpon, ambivalent, want het betekent “gezicht” in de zin van “het deel dat men van het lichaam ziet” dus soms ook hetzelfde als het Latijnse persona tot en met “voorzijde” en “façade”. Dat betekent, dat in een situatie, waarin men bij Caesar het hele lichaam vrijmaakte om zijn wonden beter te tonen (zie de denarius van Buca op blz. 102), het prosôpon, dat wat men zag, feitelijk het hele bovenlichaam, de hele persoon was.
Maar dat zijn overwegingen voor gevorderden, die op de plaats waar onze douanebeambte zijn steekproef heeft uitgezocht, bladzijde 57, nog niet van de lezer gevergd en derhalve daar nog niet behandeld konden worden, gezien de economie van een verslag van een langzaam en voorzichtig voortschrijdend onderzoek. Voor onwillige en slecht willende zo-goed-als-niets-lezers en malafide dwarslezers, is ook dat te veel.
De bewering dat de centurio Longinus nooit de naam Longinus heeft gehad, maar alleen maar zo genoemd werd omdat hij een lans vasthield, is onjuist, niet omdat zij Carotta niet bevalt, maar omdat deze bewering de ijzeren wet van de tekstkritiek schendt, die wil dat de lectio difficilior altijd ouder is dan de lectio facilior. Wat in dit geval ook de leek begrijpt, want zoals ieder ander mens werd ook Longinus bij zijn geboorte de familienaam gegeven, en niet pas toen hij een lans in zijn hand nam hoe zal hij daarvoor toch geheten hebben? Dat zal onze goede De Jong beslist begrijpen, die beslist nog immer zo heet, hoewel hij intussen misschien niet meer de jongste is en er bij gelegenheid wellicht wat oud uitziet.
Overigens, als Longinus helemaal zijn naam niet was, zoals onze nieuw-testamenticus, die de betrouwbaarheid van het apocriefe evangelie betwijfelt (héél gevaarlijk, want wanneer men aan iets begint te twijfelen, waar stopt men dan?), van mening is, hoe verklaart hij dan dat de traditie zo consistent aan de naam Longinus vasthoudt? Hoe komt het dan, dat deze zogenaamde naamloze zelfs gecanoniseerd werd, en dat wat een toeval het feest van de Heilige Longinus op de 15de maart valt? Uitgerekend op die dag, de Idus van Maart, waarop de andere Longinus Caesar in zijn prosôpon stak? Volksreligiositeit? Katholiek bijgeloof? Of is het eerder zo, dat de traditie een langer geheugen heeft, dat nog niet vertroebeld werd door de schriftgeleerden en hun niet aflatende herschrijverij?
Tussen haakjes: de bewering van de nieuw-testamenticus, dat de tekstkritiek ons intussen een betrouwbaar origineel van de schrift heeft geleverd, is een vrome wens: de verschillende handschriften stemmen niet eens voor de helft van alle woorden met elkaar overeen. Daar komt bij dat men het niet eens is kunnen worden over de vraag welk versie de oorspronkelijke is. Dat betekent, dat, zelfs als men het eens wordt, elke overeenstemming willekeurig en politiek is en herzien kan worden.
Oh, niet vergeten: hij heeft nog een derde punt:
3) Jezus zou al daarom niet Caesar kunnen zijn, omdat Paulus hem een telg uit het geslacht van David noemt.
Welaan, dat juist Davidszoon een doorzichtige verschrijving is van het Latijnse Divi filius, de naam van Augustus, dat tsjilpen sinds lang de mussen van de daken!
En dat Asinius Pollio geen jood was, maar een Marruciner, zijn naam dus niet oud-testamentisch valt af te leiden, daarover behoort ook overeenstemming te bestaan. Maar het paste later bij Zacharias 9:9, en mogelijk hebben reeds de kinderen van Herodes, die naar Asinius gestuurd en door hem onderricht werden, erop gereden: schoolvoorbeeld van een midrasj. Maar bedankt voor de informatie dat Caesar niet op Asinius Pollio reed. Dat geloven we wel: er werd hem veel in de schoenen geschoven, maar geen sodomie. Wat echter niets verandert aan het feit dat zowel in de Caesarbron als in Marcus staat, dat het veulen onbereden was:
(Sueton, Div. Iul. 61):
utebatur autem equo insigni, pedibus prope humanis et in modum digitorum ungulis fissis, quem natum apud se, cum haruspices imperium orbis terrae significare domino pronuntiassent, magna cura aluit nec patientem sessoris alterius primus ascendit; cuius etiam instar pro aede Veneris Genetricis postea dedicavit.
Hij gebruikte echter (meestal) een bijzonder paard met bijna menselijke voeten en hoeven die als vingers waren gespleten, dat bij hem (in zijn stallen) was geboren, dat hij met grote zorg grootbracht, omdat de “leverkijkers” hadden verkondigd dat het duidde op de heerschappij over de wereld, en dat hij als eerste bereed, omdat het geen andere berijder accepteerde. Later heeft hij ook een beeld ervan voor de tempel van Venus Genetrix ter ere van haar neergezet.(Markus, 11:2):
pôlon dedeménon eph’ hòn oudeìs oúpô anthrôpôn ekáthisen:
Textus Latinus Vulgatae: invenietis pullum ligatum super quem nemo adhuc hominum sedit;
... zult gij een veulen vastgebonden vinden, waarop nog nooit een mens gezeten heeft.
[Interessant is dat, anders dan bij de latere Mattheus en Lucas, bij Marcus (nog) niet staat dat het om een ezelsveulen gaat, zodat de exegeten het voor een jong paard houden. (zie. S. Weinstock, Divus Iulius, p. 330 n. 5: On pôlos = young horse (not ass) see W. Bauer, Journ. Bibl. Lit. 72 (1953), p. 220 ff (= Aufsätze (1967) p. 109 ff); O. Michel, New Test. Stud. 6 (1959/1960) p. 81ff; cf. also Wiesner Arch. Anz. 84 (1969), p. 543 f.). De overeenkomsten tussen het onbereden veulen van Caesar en dat van Jezus bestaan dus al voor de assimilatie met het desbetreffende Asinius respectievelijk asininus.]
À propos ezel: hij kan het weliswaar niet weten, want het komt in het boek een beetje verder voor dan de bladzijde waarop hij is blijven staan, maar er is een ezel bij de genoemde Divi filius, Caesar Augustus. Een ezelsdrijver genaamd Eutychus, Gelukskind, met zijn ezeltje genaamd Nikon, Overwinnaar, had de jonge Caesar de overwinning in Actium voorspeld, waarop deze voor de twee een metalen standbeeld liet opstellen in de tempel die na de overwinning op die plek werd gebouwd en zoals het toeval wil, op een ezel rijdt Jezus vandaag nog in sommige Spaanse kerken: ook in triomf (blz. 113). En een ezel hebben we ook in de kerststal, naast de os, eveneens een totemdier van Augustus, geboren ad capita bubula maar dat kan hij niet weten: aan zoiets heidens als een kerststal met kribbe doet hij beslist niet: sola scriptura, nietwaar? Alleen: welke? En wat als de scriptura rescriptura blijkt te zijn? Wat als de verachtelijk gewaande traditio zich openbaart als meer fide digna?
vertaald door
Drs. A. P. J. Hendriks
NOTA BENE: Zur rhetorischen Frage vom nieuwtestamenticus Matthijs de Jong :
… waarom deze theorie op sommigen een zo sterke aantrekkingskracht heeft […] Een drang om christenen te schaden?
Wenn die Rezensentin sich den Dokumentarfilm angeschaut hätte, bevor sie schreibt Zeit dazu war ja: vergleiche den nicht zufällig anders gearteten Artikel im Nederlands Dagblad vom selben Datum hätte sie zu ihrem Erstaunen gemerkt, daß der allererste Satz im Film lautet:
„… in Wirklichkeit, ist das das Wiederentdecken der echten Fundamente der Christenheit, die auch stehen.“
Nun ist es schwer begreiflich, warum das Wiederentdecken der echten Fundamente der Christenheit ausgerechnet den Christen schaden sollte. Das muß man uns noch erklären.
Tatsache ist, daß die Rezensentin, wie ihr Mentor, nicht vom Dokumentarfilm und auch nicht vom Buch reden, sondern von ihren Phantasien, d.h. wie man sieht, von ihrer Paranoia. Unter welcher man natürlich am heftigsten leidet, wenn man sich das Panik verursachende Objekt gar nicht anschaut hier den Dokumentarfilm gar nicht oder nur beim Überfliegen, sozusagen als Daumenkino das Buch.
Wie fundiert die Einwände vom Inzentriker sind, werden wir an anderer Stelle untersuchen. Hier vorab nur zu diesem angeblich schlagenden Argument:
Volgens De Jong doet hij een krom woordspelletje om van het paard een ezel te maken.
Schön, daß er uns lehrt, daß ein Pferd kein Esel ist obwohl beide zur Familie der Equiden gehören, und sich gelegentlich auch paaren, woraus Maultiere geboren werden: anscheinend läßt sich auch manche Pferdestute irreführen! Ohne ihn hätten wir es nicht gewußt. Danke. Vielleicht erzählt er das auch seinen Kollegen, die im Alexamenos-Graffito partout einen Esel sehen wollen, damit es „christlich“ sei, wobei es eindeutig ein Pferd ist, erkennbar an den kurzen Ohren (sowie an der Kopfform und am krummen Hals) (cf. A. Alföldi, „Der iranische Weltriese auf archäologischen Denkmälern“ (S.28 in Jahrbuch der schweizerischen Gesellschaft für Urgeschichte, Vol.40, 1949/50, S.17-34).
Schade für ihn, daß er auch hiermit zeigt, daß er das Buch nur überflogen hat. S.182ff der holländischen Ausgabe wird nämlich gezeigt, daß das „Eselsfohlen“ eine volksetymologische Übersetzung des Namens Asinius Pollio ist, der dieselbe Mutation erleidet wie etwa die Caecilii, die zu „Blinden“ werden, oder die Claudii, die zu „Lahmen“. Das heißt: es hat bei Markus Methode. Nun, man mag dieser Erklärung beitreten oder nicht; daß der Autor sie aber bringt, den man angeblich so peinlich genau kritisiert, kann man nicht ignorieren, ohne sich zu blamieren, denn es zeigt nur, daß man ihn nicht gelesen hat. Der Übereilige ist bei der ersten Auflistung der auffälligen Parallelen S.41 stehengeblieben, die in der Ökonomie des Werkes nur den Wert einer ersten Bestandsaufnahme hat, und wo er wähnt das letzte Wort der Untersuchung gefunden zu haben. Dabei hat der Autor in der Einleitung ausdrücklich davor gewarnt, indem er schrieb, daß es sich um einen Forschungsbericht handelt, der auch Wege, Umwege und Holzwege bei den jeweiligen Schritten aufzeichnen wird:
Daarbij bewandelde hij verschillende wegen, omwegen en doodlopende wegen, omdat hij uitging van algemeen aanvaarde veronderstellingen, die misleidend bleken te zijn.
D.h. unser angeblich ach so genauer Kritiker, der vorgibt das Buch unter die Lupe zu nehmen, hat nicht einmal die Einleitung gelesen der zitierte Warnhinweis befindet sich nämlich bereits auf S.11.
Und schließlich zum Schlußwort:
De jood Jezus is niet meer nodig. Het joodse volk ook niet meer. Romeinen en Grieken verzinnen het zelf wel.
Wie Suetonius berichtet, trauerten Juden bei der Beisetzung Caesars, und zwar auffällig lange:
Suet. Jul. 84: In summo publico luctu exterarum gentium multitudo circulatim suo quaeque more lamentata est praecipueque Iudaei, qui etiam noctibus continuis bustum frequentarunt.
Dies kam nicht von ungefähr, denn sie waren längst im Hellenismus integriert, nicht nur die Alexandriner nicht zufällig hatte man die TaNaCh ins Griechische übersetzen müssen (Septuaginta), und zwar nicht zuletzt für die Juden selbst, die Hebräisch nicht mehr konnten.
Nun also, wo ist das Problem, außer im Kopf der Inzentriker?
…
Bis hier die Rezension. Aber unser Hoogleraar hat noch zwei Punkte cf. http://www.bijbelgenootschap.nl/index.php?id=1304 , welche die Rezensentin unerwähnt ließ. Mit Recht, denn sie taugen nicht viel, sind involut und prätextuös, aber vollständigkeitshalber wollen wir sie nicht unerwähnt stehen lassen.
1) Jesus sei noch am Leben gewesen, weil pherein nicht nur „tragen“, sondern auch „bringen“ und „mitführen“ bedeuten kann.
Richtig. Nur, welcher Sinn im speziellen Fall zutrifft, entscheidet der Kontext. Welcher zeigt, daß Jesus sonst weder läuft noch spricht, und daß sogar ein Simon von Kyrene dazu gezwungen wird, sein Kreuz hochzuheben: Von „mitführen“ keine Spur. Es bleiben „bringen“ oder „tragen“ und davon eher das zweite.
Interessant ist, daß, um sein Ziel zu erreichen, unser ach so gewissenhafter Kritiker den Kontext verdunkelt. Das schafft er in zwei Schritten. Als erstes schreibt er:
1. Volgens Carotta was Jezus al dood vóór hij werd gekruisigd. In Marcus 15:22 staat namelijk in het Grieks pherousin, ‘zij droegen’: ‘zij droegen hem tot aan de plaats Golgotha’. Jezus werd naar Golgotha gedragen, want hij was al dood. Volgens Carotta wordt dit bevestigd in Marcus 15:4-5: Jezus zwijgt tegen Pilatus. Daaruit blijkt dat hij al dood was.
Hier hat er schon mal Simon von Kyrene und das „Hochheben“ weggelassen. Aber es reicht ihm noch nicht. Dann greift er den Punkt wieder auf:
1. Het Griekse werkwoord pherein, dat in Marcus 15:22 wordt gebruikt, betekent behalve ‘dragen’ ook ‘brengen’ of ‘meevoeren’. Er valt dus niet uit af te leiden wat Carotta eruit afleidt, namelijk dat Jezus vóór de kruisiging al dood zou zijn geweest.
Und nun hat er auch verschwiegen, daß Jesus nicht spricht. Das nennt er Redlichkeit. Zum Glück muß er sein Geld nicht mit Übersetzungsarbeiten verdienen, denn kein Verleger würde ihn für eine so kontextfrei erfundene Übersetzung bezahlen. Als vereidigter Übersetzer vor Gericht, hätte man ihn längst wegen Veruntreuung selbst angeklagt. Aber da keiner mehr den griechischen Text überprüft, und wir an der kanonischen Übersetzung gewohnt sind, schlucken wir das.
2) Longinus habe Caesar nicht den tödlichen Dolchstoß verpaßt wie Carotta behauptet, meint er , sondern ihn im Gesicht getroffen, also ganz anders als der Centurio bei Jesus, der übrigens gar nicht Longinus hieß, und ihn in die Brust stieß.
Tja. Carotta hat es aber korrekt wiedergegeben (S. 57 der holländischen Ausgabe):
«Cassius stieß ins Gesicht …» / ‘Cassius stiet hem in het gezicht…’
Und es stimmt, daß in den Quellen steht, daß die tödliche Wunde die an die Brust war. Das hat Carotta auch korrekt zitiert (selbe Seite), und der Großinquisitor hat es bei ihm gelesen. Nur, aus den Quellen ist nicht mit Sicherheit zu ermitteln, wer den tödlichen Stoß verpaßt hat. Man kennt nicht einmal die genaue Anzahl der Stiche: 23? 35? Nur, daß sie viele waren, steht fest. In der ganzen Literatur aber werden immer nur zwei Hauptverschwörer genannt, Marcus Iunius Brutus und Cassius Longinus, was die Numismatik bestätigt (cf. Münze der Liberatoren zur Glorifizierung der Iden des März, mit nur zwei Dolchen, nicht mit 23 oder 35). Und da nunmal Brutus das Pech hatte einen Namensvetter zu haben, Decimus Iunius Brutus, der sich als Verräter hervorgetan hatte, Caesars Judas, mit dem er gerne verwechselt wurde, blieb als echter Mörder nur der andere übrig: Longinus. Und dessen Schlag ins Gesicht, der ja die größte Beleidigung darstellte wie jeder Mafioso Ihnen bestätigen kann, schlimmer als eine tödliche Wunde in der Brust, die irgendwie noch ehrenhaft bleibt vermengte sich im kollektiven Imaginären mit dem tödlichen Schlag.
Aber, daß der Schlag des Centurio Longinus auch nicht unbedingt als der tödliche für Jesus angesehen wird, zeigt die Tatsache, daß er im Zuge der ikonographischen Überlieferung wandert, von links nach rechts, und daß es mitunter interpretiert wird als ob Longinus nur feststellen wollte, ob Jesus tot war. Auch wird in der Ikonographie symmetrisch zum Longinus mit der Lanze oft ein anderer Mann gezeigt, der einen Schwamm mit Myrrhe zum Gesicht gereicht womit der Bezug zum Gesicht bleibt.
Unser ach so genauer Übersetzer wird wahrscheinlich sofort einwenden wollen, daß die Myrrhe zum Mund gereicht wird, und nicht zum Gesicht, was aber nicht für das Lateinische gilt, wo os, oris beides bedeutet, „Mund“ und „Gesicht“. Um die Konfusion komplett zu machen, ist zufälligerweise auch das griechische Pendant, prosôpon, ambivalent, denn es bedeutet „Gesicht“ im Sinne von dem Teil, „was man vom Körper sieht“, also mitunter auch dasselbe wie lat. persona, bis zu „Vorderseite“ und „Fassade“. Das heißt, daß in einer Situation, wo man bei Caesar den ganzen Oberkörper freimachte, um seine Wunden besser zu zeigen (cf. Buca-Denar S.102) das prosôpon, das was man sah, eigentlich der ganze Oberkörper, die ganze Person war.
Das sind aber Überlegungen für Fortgeschrittenen, die an der Stelle, wo unser Zollbeamter seine Stichprobe herausgepickt hat, S.57, dem Leser noch nicht zuzumuten waren, und daher auch nicht da behandelt werden konnten, in der Ökonomie eines Berichtes über eine langsam und vorsichtig sich herantastende Untersuchung. Widerwilligen und übelwollenden Quasi-Nichtlesern und Konträrlesern ist auch das zuviel.
Die andere Behauptung, der centurio Longinus habe gar nicht Longinus geheißen, sondern sei nur deswegen so genannt worden, weil er eine Lanze hatte, ist deswegen abwegig, nicht etwa, weil sie Carotta nicht gefällt, sondern weil sie das eiserne Gesetz der Textkritik verletzt, das will, daß die lectio difficilior immer älter sei als die facilior. Was in diesem Fall auch ein Laie versteht, denn wie jedem anderen Menschen wurde auch dem Longinus bei der Geburt sein Familienname gegeben, und nicht erst, als er eine Lanze in die Hand nahm oder wie soll er vorher geheißen haben? Das wird unser guter De Jong sicherlich verstehen, der immer noch so heißt, obwohl er inzwischen vielleicht nicht mehr der jüngste ist, und gelegentlich alt aussieht.
Im übrigen, wenn Longinus gar nicht sein Name war, wie unser nieuwtestamenticus meint, der die Verläßlichkeit des apokryphen Evangeliums anzweifelt (ganz gefährlich, denn wenn man anfängt anzuzweifeln, wo hört man dann auf?), wie erklärt er, daß die Tradition so konsistent beim Namen Longinus bleibt? Wie kommt es dann, daß dieser angeblich Namenlose sogar kanonisiert wurde, und was für einen Zufall das Fest des Heiligen Longinus am 15. März fällt, ausgerechnet an dem Tag, den Iden des März, an dem der andere Longinus dem Caesar ins prosôpon stach? Volksreligiosität? Katholischer Aberglaube? Oder ist es vielmehr so, daß die Tradition ein längeres Gedächtnis hat, das noch nicht getrübt wurde von den Schriftgelehrten und ihrer ständigen Umschreiberei?
Nebenbei bemerkt: Die Behauptung des nieuwtestamenticus, daß die Textkritik uns inzwischen einen verläßlichen Originaltext der Schrift geliefert hätte, ist ein frommer Wunsch: Die verschiedenen Handschriften stimmen miteinander überein nicht einmal bei der Hälfte aller Wörter, und darüber, welche Lektion nun die ursprüngliche sei, hat man sich nie einigen können. Das heißt, selbst wenn man sich einigen würde, wäre jede Einigung willkürlich, politisch, revidierbar.
Ach, nicht vergessen: er hat noch einen dritten Punkt:
3) Jesus könne schon deswegen nicht Caesar sei, weil Paulus ihn einen Sprößling aus dem Geschlecht von David nennt.
Also, daß gerade Sohn Davids eine durchsichtige Verschreibung des lateinischen Divi Filius ist, Name des Augustus, das pfeifen seit langem die Spatzen vom Dach!
Und daß Asinius Pollio kein Jude war, sondern ein Marruciner, sein Name also nicht alttestamentarisch herzuleiten ist, darüber dürfte auch Einigkeit herrschen. Es paßte aber später zu Zacharias 9:9, und möglicherweise sind bereits die Kinder des Herodes, die zu ihm geschickt wurden und er in Rom unterrichtete, darauf geritten: Schüler-Midrashim. Aber danke dafür, uns zu informieren, daß Caesar nicht auf Asinius Pollio ritt. Das glauben wir: Es wurde ihm viel nachgesagt, aber Sodomist nicht. Das ändert aber nichts daran, daß sowohl in der Caesar’ Quelle als auch in Markus steht, daß das Fohlen unberitten war:
(Sueton, Div. Iul. 61):
utebatur autem equo insigni, pedibus prope humanis et in modum digitorum ungulis fissis, quem natum apud se, cum haruspices imperium orbis terrae significare domino pronuntiassent, magna cura aluit nec patientem sessoris alterius primus ascendit; cuius etiam instar pro aede Veneris Genetricis postea dedicavit.(Markus, 11:2):
pôlon dedeménon eph’ hòn oudeìs oúpô anthrôpôn ekáthisen:
Lateinische Vulgata: invenietis pullum ligatum super quem nemo adhuc hominum sedit;
[Interessanterweise, anders als bei den späteren Matthäus und Lukas, steht bei Markus (noch) nicht, daß es sich um ein Eselsfohlen handele, so daß Exegeten es für ein junges Pferd halten (cf. S. Weinstock, Divus Iulius, p. 330 n. 5: On pôlos = young horse (not ass) see W. Bauer, Journ. Bibl. Lit. 72 (1953), p. 220 ff (= Aufsätze (1967) p. 109 ff); O. Michel, New Test. Stud. 6 (1959/1960) p. 81 ff: cf. also Wiesner Arch. Anz. 84 (1969), p. 543 f.). Die Ähnlichkeiten zwischen den unberittenen Fohlen Caesars und Jesu bestehen also bereits vor der Assimilation mit dem jeweiligen Asinius bzw. asininus.]
À propos Esel: Er kann es zwar nicht wissen, denn es kommt im Buch ein bißchen weiter vor als die Seite, wo er stehen geblieben ist, aber es gibt einen Esel beim genannten Divi Filius, Caesar Augustus. Ein Eselstreiber namens Eutychus, Glückskind, mit seinem Eselchen Namens Nikon, Sieger, hatte dem jungen Caesar den Sieg in Actium prophezeit, worauf er den beiden ein ehernes Standbild im dort nach dem Sieg erbauten Tempel aufgestellt hatte und wie der Zufall so will, auf einem Esel reitet Jesus heute noch in mancher spanischen Kirche: auch im Triumph (S.113). Und einen Esel haben wir auch in der Krippe, neben dem Ochsen, auch ein Totemtier des Augustus, geboren ad capita bubula aber das kann er nicht wissen: So was Heidnisches wie eine Krippe macht er bestimmt nicht: sola scriptura, nicht wahr? Nur: welche? Und was nun, wenn die scriptura sich als rescriptura erweist? Was, wenn die verachtete traditio sich als mehr fide digna zeigt?
[ Op het Forum kunt u uw mening daarover geven, ook in het Nederlands: ]
[ forum ]
[ meer weten ]