NRC Handelsblad – Hendrik Spiering

[…]

En nu is er Was Jezus Caesar?, door Francesco Carotta, dat net als indertijd Holy Blood verrassend veel positieve publiciteit krijgt. In de haastige moderne cultuur is kennelijk grote behoefte aan 'eindelijk weer eens iets nieuws' over die Jezus. Volgens Carotta is het christendom gebaseerd op vertaal- en kopieerfouten in het levensverhaal van Julius Caesar. De Italiaans-Duitse auteur ziet overal overeenkomsten: de lauwerkrans werd een doornenkrans, de pontifex maximus werd de gezalfde (hoewel soms ook juist weer de joodse hogepriester) en de moord door Brutus veranderde in het verraad door Judas. En de evangelist Markus is Marcus Antonius en Pasen valt ook zo'n beetje op de idus van maart, toen Caesar vermoord werd. En het is toch ook wel erg toevallig, zo luidt het belangrijkste argument van Carotta, dat de verering van de vergoddelijkte Caesar ca. 50 na Christus verdwijnt, juist op het moment dat het christendom verschijnt. De een is in de ander overgegaan, anders is die verdwijning toch niet te verklaren? En de verwijzingen van de bijna-tijdgenoten Tacitus, Flavius Josephus en Suetonius naar de joodse prediker vindt Carotto ook al niet overtuigend. De termen 'Chrestos' bij Suetonius en 'Chrestiani' bij Tacitus zouden verwijzen naar speculanten en woekeraars. Flavius Josephus is voor Carotta te laat: ca. 70 tot 100 na Chr. Dat telt al niet meer, vindt hij.

Het ingenieuze bouwwerk overtuigt niet. Want er zijn vele andere en aannemelijker redenen te bedenken waarom de verering van Julius Caesar honderd jaar na zijn dood inzakte (concurrentie van de verering van latere keizers, geringe religieuze worteling). En nergens wordt ook aannemelijk dat deze ingrijpende transformatie van een staatsgodsdienst tot vervolgde joodse sekte zich werkelijk ongemerkt kon hebben voltrokken. Carotta's gedetailleerde tekstvergelijking van het Vita Iulii met het Markus Evangelie zijn bewonderenswaardig lenig, maar veel te vergezocht. Zo zou de uitspraak van Caesar ‘ik ben niet Koning, ik ben Caesar’ uiteindelijk terecht zijn gekomen in de uitroep van de joodse hogepriesters ‘Wij hebben geen koning dan de keizer’ (Joh 19:15). Jezus wandeling over het water is een verkeerd begrepen passage over een scheepstochtje van Caesar in zwaar weer. In Carotta's analyse worden telkens kleine tekstelementen geïsoleerd en opgeblazen. Carotta had zijn iconoclastische idee misschien beter kunnen omwerken tot een onderhoudende roman. Zoveel absurdistische Jezus-fictie is er niet.

[…]

—————————

NOTA BENE: Mehr steht auch in dieser Sammelrezension nicht, die sich anmaßt, zwei völlig unterschiedliche und zueineander konträre Bücher über einen Kamm zu scheren, und gleichzeit Bezug nimmt auf zig unterschiedliche andere. Die Zurschaustellung der eigenen Belesenheit soll davon hinwegtäuschen, daß der Rezensent nicht begründen kann, warum er unser Buch in die Ecke der Fiktion abtun möchte.

Unsere Beweisführung soll ingeniös sein, aber für ihn nicht überzeugend. Nun aber merken wir, daß schon unser Namen bei der vorletzten Erwähnung am Ende des ersten Blocks von ‘Carotta’ in ‘Carotto’ umgewandelt worden ist. Dabei verfügt man heute über ausgefeilte Korrekturprogramme und Copy-and-paste-Möglichkeiten, bei denen eigentlich eine solche Verwandlung nicht passiern dürfte. Passiert aber trotzdem. Und wie soll es bei den damaligen Bedingungen zugegangen sein, vor zweitausend Jahren, als alles per Hand und meist über Diktat kopiert wurde? Wieviel Schreibfehler haben sich da während des Kopierprozesses angehäuft? Und ist es Fiktion, darauf aufmerksam zu machen und die Schlüsse daraus zu ziehen? Wer schreibt hier den Roman?

Das einzige Argument, das er anführt, ist, daß der Kult des Divus Julius verschwunden sei wegen der Konkurrenz des Kultes der anderen Kaiser und wegen mangel an Verehrung. Das muß man sich vorstellen! Die Epigonen Caesars, die nicht zufällig wie er auch Caesar hießen, – daher leitet sich unsere Benennung Caesaren und Kaiser ab –, sollen den Kult des ersten Caesars zum Verschwinden gebracht haben, um ihren eigenen an die Stelle zu setzen. Das heißt, sie wären so blöd gewesen, um an dem eigenen Ast zu sägen. Als ob es ohne Caesar noch Caesaren hätte geben können, und ohne Kult des ersten Divus die andere Divi noch Anspruch hätten erheben können, daß man auch sie nach dem Muster des ersten, vergöttlicht. Und selbst wenn sie so dumm gewesen wären, wie hätten sie das bewerkstelligen können, angesichts der Tatsache, daß der Kaiser erst nach seinem Tode zum Divus avancierte, und daher sein göttliches Schicksal nicht mehr in seinen Händen, sondern völlig in jenen des knurrigen Senats lag? Oder weiß unser ach so belesener Rezensent nicht, daß manchem Kaiser die Erhebung zum Divus verweigert wurde, und er sogar die damnatio memoriae erlitt, so geschehen dem Caligula, Nero und Domitian? Das ist das Niveau der Logik und der Stand der historischen Kenntnisse unseres Rezensenten, der wahrscheinlich deswegen in der renommierten NRC schreiben darf. Na: Prost Mahzeit!