War Jesus Caesar? – Crux


Nederlandse vertaling van «War Jesus Caesar?»
Hoofdstuk III

© 1999 Wilhelm Goldmann Verlag, München
in der Verlagsgruppe Bertelsmann GmbH

Ex Germanica in Batavam linguam transtulit Tommie Hendriks


redi ad samenvatting
redi domum
Crux

p. 45–50

Wij hebben enkele overeenkomsten en parallellen tussen de personen van Caesar en Jezus aangestipt. Bij de vergelijking van hun beider lijdensgeschiedenis vinden we er net zoveel.
   Beiden zijn vermoord, Caesar zowel als Jezus. Bij allebei bleek hun uitschakeling niet lonend: Brutus is omgekomen, voor Judas geldt precies hetzelfde; Caesar heeft een opvolger gekregen, Jezus is wederopgestaan; Caesar is als een god onder de goden opgenomen, Jezus is ten hemel gevaren.
   Het belangrijkste verschil is erin gelegen dat Caesar doorstoken werd en Jezus gekruisigd.
   Laten wij dit wezenlijke onderscheid eens nauwkeurig onder de loep leggen.
   Als eerste roepen wij, ter oriëntatie, de structuur van de twee lijdensgeschiedenissen in herinnering.

Structuur van de lijdensgeschiedenis

Bij Caesar hebben we a) de samenzwering, b) de aanslag, c) het postume proces, d) de lijkverbranding, e) de deliberaties over zijn nalatenschap, f) de opvolging.
   Bij Jezus hebben we a) de samenzwering, b) de gevangenneming, c) het proces, d) de kruisiging, e) de graflegging, f) de opstanding.
   De overeenstemming in structuur is duidelijk. Het hoofdonderscheid is, dat bij de aanslag Caesar gedood werd, Jezus slechts gearresteerd. Alle andere verschillen komen daar uit voort: bij het proces is het verschil alleen, dat de een al dood is, de ander nog in leven. Het volgende onderscheid, een begrafenis of een kruisiging, vloeit daar uit voort. Ruzie om de erfenis of het lichaam in het graf leggen, zijn slechts schijnbaar verschillend: beide keren gaat het om het corpus. Opvolging of opstanding, het gaat om het Rijk, op aarde of in de hemel.

Een postuum proces?

De eerste vraag die wij te behandelen hebben is: Was Jezus bij zijn proces nog in leven?
   Het is opvallend, dat Jezus sinds zijn gevangenneming geen woord meer gesproken heeft.

    “Maar Hij zweeg stil, en antwoordde niets.”

En spreekt hij ten slotte, wat zegt hij dan?

    “Gij zegt het.”

Dat wil zeggen opnieuw niets: de andere zegt het immers, niet hij.
   De laatste woorden van Jezus hoeft men in het geheel niet in aanmerking te nemen: ze zijn als zodanig ongetwijfeld verzonnen, in welke fase van de overlevering dan ook, daarover zijn alle commentatoren het eens. In de Oudheid was het namelijk een vast literair gebruik om ieder groot mens bij zijn sterven een laatste woord in de mond te leggen. Inderdaad, Markus en na hem Mattheus hebben het beroemde “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?”; Lukas heeft op die plaats: “Vader, in Uw handen beveel ik mijn geest”; Johannes, weinig respectvol, laat hem nog zijn testament regelen – “Vrouw, zie, uw zoon … Zie, uw moeder” – vervolgens er een op drinken – “Mij dorst” –, om het dan te bezegelen – “Het is volbracht”. Elk legt hem iets anders in de mond: dat bewijst, dat hij niets gezegd heeft, want anders zou men maar één versie hebben.
   Hetzelfde geldt voor zijn onderhoud met zijn medegekruisigden, van wie Markus slechts zegt, dat zij hem beschimpten, zonder het verder te preciseren. Pas bij de volgende evangelist begint de conversatie.
   Resultaat: sedert zijn gevangenneming zwijgt Jezus. Deze onverschrokken individualist, die, vanaf het begin geheel alleen optredend, gekomen was, niet om vrede te brengen, maar het zwaard – zou deze man plotseling sprakeloos geworden zijn? Een begenadigd spreker, bij wie vanaf het begin het Woord was, die bij elke gelegenheid, taalvaardig en slagvaardig, iets te zeggen had, om het even bergredes of gelijkenissen, deze man zwijgt uitgerekend bij zijn proces, waar hij eindelijk een podium heeft – men denke aan de apologie van Socrates, die andere, grote, ten onrechte veroordeelde redenaar. Het zwijgen van Jezus is onverklaarbaar – vandaar dat hierover een zo omvangrijke literatuur bestaat.
   Stond hij soms postuum terecht? Was hij toen al dood?

   Ook de volgende zin bij Markus doet vreemd aan:

    “… en zij droegen Hem tot aan de plaats Golgotha, dat is vertaald Schedelplaats …”

Markus zegt hier pherousin – “zij droegen Hem”, en niet, zoals men verwachten zou, “zij voerden Hem”. Wij staan verbaasd, dat Jezus hier, waar hij volgens de gangbare opvatting nog in leven geweest zou zijn, naar de Schedelplaats “gedragen” wordt. Kon hij toen zelf niet meer lopen? Direct daaraan voorafgaand wordt Simon van Cyrene gedwongen om zijn kruis op te nemen. Dus was hij toen niet in staat dat zelf te doen. Vanzelfsprekend wordt de geseling hiervoor verantwoordelijk gemaakt. Het is echter een feit, dat – neemt men Markus letterlijk – hij zijn kruis niet droeg en bovendien zelf gedragen wérd.
   Indien wij onbevangen naar het dode lichaam van Jezus kijken, dan moeten wij vaststellen, dat het voor een gekruisigde een zeer ongewoon kenmerk vertoont, namelijk een steekwond in de zijde, die zo gapend en vers was dat er bloed uit vloeide. Dat is zo merkwaardig, dat Johannes, die dit detail opvoert, zich verplicht voelt om ons een verklaring voor het onverklaarbare te geven:

    “ … maar toen zij bij Jezus kwamen … een van de soldaten stak met een speer in zijn zijde en terstond kwam er bloed en water uit.”

En omdat dit blijkbaar ongehoord was, betoogt Johannes des te heftiger dat het waar is:

    “En die het gezien heeft, heeft ervan getuigd en zijn getuigenis is waarachtig en hij weet, dat hij de waarheid spreekt, opdat ook gij gelooft.”

En omdat nog steeds niemand hem gelooft, verklaart Johannes waarom men hem tóch geloven moet:

    “Want dit is geschied, opdat het schriftwoord zou vervuld worden … (Zacharia 12.10): 'Zij zullen zien op Hem, die zij doorstoken hebben.'”

De kritische bijbelonderzoekers lachen hier fijntjes en zeggen dat deze tekst duidelijk verzonnen is om de profetie in vervulling te doen gaan: zij hebben gelijk – maar slechts ten dele.
   Wij hebben hier namelijk te maken met een zogenaamde midrasj, een zeer geformaliseerde manier van interpreteren ter duiding van het onverklaarbare. De achterliggende gedachte is dat alles reeds in de biblia iudaica moet staan; vindt er een ongebruikelijke gebeurtenis plaats en wil men die verantwoorden, dan moet in de joodse boeken minstens één tekst gevonden worden, die als vaticinium ex eventu, als profetie achteraf, daarvoor gebruikt kan worden. Sommige critici van de evangeliën menen zelfs, dat alle gebeurtenissen uit de evangeliën eventus ex vaticiniis, d.w.z. aan de hand van de profetieën zijn bedacht. Ze miskennen daarmee betekenis en mechanisme van de midrasj. Men ziet namelijk direct dat het onverklaarbare reeds voorhanden moet zijn, opdat de passende tekst gezocht kan worden, anders zou men immers maar naar een willekeurig iets zoeken om een willekeurig ander iets te verantwoorden. Maar in het evangelie staat niet een willekeurig, maar een zeer en pijnlijk nauwkeurig bepaald iets.
   Dus moeten we tot de conclusie komen, dat deze tekst bij Johannes weliswaar naar alle waarschijnlijkheid is geïnterpoleerd – de andere evangelisten kennen hem niet – maar dat de reden voor het zoeken naar een passende andere bijbeltekst tevoren aanwezig was: ze hadden hem een steekwond toegebracht, zoveel is zeker.
   Een indirect bewijs, dat Johannes een waar gebeurd iets aanvoert, verschaft ons een apocrief, d.w.z. een niet in de canon opgenomen, geschrift, het zogeheten Evangelie van Nikodemus, ook wel bekend als Acta Pilati. Dat zegt, dat de soldaat, die hem met een lans in zijn zijde stak, Longinus heette. Hier speculeren de theologen, dat de naam verzonnen zou zijn: omdat lans in het Grieks lonchê is, zou men de soldaat Longinus hebben genoemd. Daarmee doen ze de regels van de kunst geweld aan, want Longinus is een eigennaam en lans een soortnaam, de ene naam sporadisch voorkomend en persoonlijk, de andere naam algemeen bekend. De deskundigen hebben het dan over lectio difficilior en lectio facilior en bedoelen daarmee, dat in de loop van de overlevering het makkelijkere woord het moeilijkere kan vervangen – nooit omgekeerd. Dus: Longinus staat vast, het steekwapen heeft ook die naam gekregen – en werd dus een lans. Het eigenlijke steekwapen kan dus iets anders zijn geweest.
   Hoe en waar komt Johannes nu aan de steekwond in Jezus' borst? Het kan alleen maar bij de gevangneming gebeurd zijn, daar was sprake van een gevecht, daar werd het blanke wapen getrokken:

    “… en kuste Hem. En zij sloegen hun handen aan Hem, en grepen Hem. En een van hen, die daarbij stonden, het zwaard trekkende, sloeg de dienstknecht van de hogepriester, en hieuw hem zijn oor af.”

Wij zijn gewend hier zwaard te horen en niet dolk, omdat de Statenbijbel het zo vertaalt. Echter, Markus zegt niet zwaard, maar machaira, wat in de eerste plaatse mes betekent, dan dolk, of preciezer nog een kort zwaard – zoals b.v. de Romeinse gladius.
   Dat bij de zogenaamde gevangenneming van Jezus evenwel moordenaars aan het werk waren, verraadt Markus' woordkeus in het volgende vers:

    “En Jezus antwoordde en sprak tot hen: Gij zijt uitgegaan als tegen een bandiet met dolken en stokken om Mij te grijpen …” (Markus 14.48: kaì apokritheìs (h)o Iêsoûs eîpen autoîs: (h)ôs epì lêstên exêlthate metà machairôn kai xylôn syllabeîn me?)

De Statenbijbel vertaalt: “… als tegen een moordenaar”. Vast staat, dat een bende met dolken en andere wapens te keer ging, en wel zo woest, dat ze elkaar in het gezicht verwondden. De gevangenneming van Jezus lijkt bij nadere beschouwing beslist moorddadiger geweest te zijn dan zij zo op het eerste oog verschijnt. Daar Jezus sindsdien niets meer van zich laat horen én omdat hij aan het kruis, heel ongewoon, een gapende wond in zijn borst blijkt te hebben, ligt het voor de hand aan te nemen dat hij bij zijn gevangenneming werd vermoord, dat die gevangenneming in werkelijkheid een overweldiging was – of zoals de woordkeus van Markus kennelijk weergeeft: zijn vermoording.
   Johannes zou dus de stoot in de zijde van Jezus zonder meer hier geleend kunnen hebben en bij de kruisafname weer gebruikt.

Nu we hier toch zijn, werpen we een korte blik op de parallelle passage bij de aanslag op Caesar. Dat de tekst over Caesar voor Markus model kan hebben gestaan, ontlenen we aan het volgende door Appianus vermelde detail:

    “Terwijl ze met hun dolken zwaaiden, brachten velen van de aanvallers elkaar verwondingen toe.”

Als we nu bij de gevangenneming van Jezus volgens het Markusevangelie, de knecht even buiten beschouwing laten en begrijpen dat de hogepriester zelf het doelwit van de dolkstoot was, dan resumeert het bericht van Markus op treffende wijze de aanslag op Caesar, pontifex maximus, hogepriester.
   En wie bracht hem die bewuste dolkstoot toe? Longinus – C. Cassius Longinus:

    “Cassius stiet hem in het gezicht… ”

zegt Appianus; en Suetonius:

    “Van al die steekwonden was er slechts één die naar het oordeel van zijn lijfarts Antistius dodelijk was, namelijk de tweede, die hem was toegebracht in de borst.”